- hals
- {{hals}}{{/term}}1 [lichaamsdeel] cou 〈m.〉 ⇒ 〈paard〉encolure 〈v.〉2 [sukkel] nigaud 〈m.〉, nigaude 〈v.〉3 [m.b.t. kledingstukken] encolure4 [deel van een voorwerp] 〈van dijbeen, fles e.d.〉 col 〈m.〉♦voorbeelden:1 een blote hals • un cou dégagéde hals afsnijden • couper le coude hals breken • se casser le coudat kost u de hals • 〈letterlijk〉 il y va de votre vie; 〈figuurlijk〉 vous risquez grosiemand om de hals vliegen • se jeter au cou de qn.〈figuurlijk〉 iemand om hals brengen • mettre qn. à mort〈figuurlijk〉 iemand iets op de hals schuiven • faire endosser qc. à qn.zich een verkoudheid op de hals halen • attraper un rhumezich moeilijkheden op de hals halen • s'attirer des ennuiszich schulden op de hals halen • s'embarrasser de dettes2 't is een arme hals • c'est un pauvre bougreeen onnozele hals • une andouille4 de hals van een viool • le manche d'un violon¶ hals over kop wegrennen • prendre ses jambes à son couhals over kop vertrekken • prendre ses jambes à son cou
Deens-Russisch woordenboek. 2015.